In de wachtkamer van haar dokter kwam Edna O'Brien een klein bericht onder ogen over een meisje dat in het Sambisa-bos in Nigeria was aangetroffen, twee jaar nadat ze was ontvoerd door terreursekte Boko Haram. Het meisje wist niet meer hoe ze heette, ze was haar verstand verloren en hield een uitgemergelde baby in haar armen. Dát is het verhaal dat ik moet vertellen, dacht O'Brien, de grande dame van de Ierse literatuur. Haar onverschrokkenheid heeft tot een indrukwekkend oeuvre geleid waarin geweld tegen vrouwen een van de voornaamste onderwerpen is. Ze is er in het verleden om verketterd, haar vrijgevochten proza werd verbrand en verbannen en ook haar besluit om over de ontvoerde schoolmeisjes uit Chibok te schrijven vond niet overal bijval. Ze zou zich als buitenstaander ver van dit verhaal moeten houden, maar Edna O'Brien heeft zich nog nooit laten censureren. Op 86-jarige leeftijd toog ze met haar ondergoed vol bankbiljetten naar Nigeria om de meisjes te spreken - opdat hun verhalen niet zullen worden vergeten.
"Ooit was ik een meisje, maar nu niet meer. Ik stink. Zit onder het opgedroogde, aangekoekte bloed, mijn wrapper is aan flarden gescheurd. Vanbinnen ben ik een zomp", zijn de openingszinnen van 'Meisje'. Hier spreekt Maryam, een van de schoolmeisjes die op een nacht door de jihadisten van Boko Haram uit haar bed worden gesleurd. Ze komen voor brandstof en cement en besluiten uit angst voor de toorn van hun commandant als ze met lege handen terugkeren, de meisjes in hun vrachtwagens te laden.
Het is een tocht naar de hel, een grimmig kampement in het bos, een en al modder en prikkeldraad waar de meisjes als vee naar binnen worden gedreven. Ik ben bij mijn vriendinnen, zo erg zal het allemaal niet zijn, denkt Maryam nog, maar dan wordt er een tafel naar buiten gereden en worden de meisjes een voor een door meerdere mannen verkracht. Maryam is als derde aan de beurt en het is daar op die tafel, terwijl ze naar de sterren kijkt en het voelt alsof ze wordt gestoken, dat ze in gedachten afscheid neemt van haar ouders en van iedereen die ze kent. De stelselmatige verkrachtingen, de stenigingen, de honger, de meisjes die zich - ontdaan van hun menselijkheid - schamen voor elkaar, die blij zijn als niet zij maar een ander geweld wordt aangedaan, de schuldgevoelens die zulke gedachten vervolgens oproepen: O'Brien beschrijft alles op nietsontziende manier, maar weet op cruciale momenten nét voldoende afstand te creëren, zodat het lezen van haar roman draaglijk blijft.
Maryam wordt uitgehuwelijkt aan een van de jihadisten en krijgt een baby. Een meisje; de woede van de mannen laait onmiddellijk op, ze hadden gehoopt op een toekomstige strijder. Tijdens een luchtaanval weet ze samen met lotgenote Buki te ontkomen. Ze dolen door het woud, soms in gekmakende cirkels, met een baby die driftig van de honger op Maryams lege borsten trommelt. De meisjes maken ruzie, ze klampen zich aan elkaar vast en proberen - soms tevergeefs - de waanzin op afstand te houden. Hees schreeuwen ze zich als ze in de lucht een toestel ontwaren, het blijkt een drone te zijn.
"'Heeft het ons wel gezien?'
'Jawel, maar wij waren onbelangrijk voor ze.'
Daar stonden we met onze handen voor ons schuchtere lichaam geslagen en schaamden ons voor onszelf."
Extra schrijnend zijn juist die passages waarin Maryam en Buki hun zorgen voor even vergeten en opgaan in een spel. Bijvoorbeeld wanneer ze een verlaten kampement aantreffen:
"We vonden veiligheidsbrillen, zetten ze op, paradeerden rond en deden alsof we gesprekken voerden met officieren. Toen Babby ons zo zag dollen, wilde ze ook spelen."
Mijn hemel, denk je dan, het zijn kinderen. Kinderen!
Na de helletocht volgt de verlossing: Maryam wordt herenigd met haar moeder. O'Brien had haar verhaal hiermee kunnen besluiten, maar heeft dat bewust niet gedaan. Want voor veel van de ontvoerde meisjes die levend worden teruggevonden, zijn de ontberingen bij thuiskomst nog niet ten einde. De bushbruiden, zoals ze worden genoemd, boezemen angst in. De jihadi's zouden hen komen halen, ze zouden complete dorpen vernietigen. Laat staan de schande die alleenstaande moeders over hun familie uitroepen.
Maryams baby wordt haar ontnomen (het duister zou in het kind huizen), ze krijgt een mooie jurk aan en er vindt een persconferentie plaats waarin de president een zalvend propagandapraatje houdt. Terwijl ze naar de man met zijn gezwollen borst kijkt, denkt ze: Meneer de president, u bent maar enkele meters van mij verwijderd, maar lichtjaren van degenen die vastzitten in hun wrede gevangenschap. U bent daar nooit geweest. U kunt niet weten wat ons is aangedaan. Uw leven staat in het teken van macht, het onze in dat van machteloosheid. Maar ze lacht, zoals haar is opgedragen. Mensen willen immers geen gruwelijke verhalen horen. 'Niets negatiefs ... niets negatiefs', wordt haar steeds toegefluisterd.
"Het ligt niet in onze macht om de situatie te veranderen", zal haar moeder later zeggen. Als Maryam vraagt waarom niet, is het antwoord: "Omdat we vrouwen zijn".
Met 'Meisje' geeft Edna O'Brien met veel inlevingsvermogen een stem aan de vrouwen die monddood worden gemaakt. Het is haar laatste roman. 89 jaar is ze inmiddels en de tijd zit haar op de hielen, ze acht zichzelf niet in staat nog een roman te voltooien. Het is een waardige afsluiter van haar oeuvre, een even moedig als urgent boek.
Verberg tekst